Plenair Van Meenen bij behandeling Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs



Verslag van de vergadering van 26 september 2023 (2023/2024 nr. 01)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.33 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Meenen i (D66):

Voorzitter, dank u wel. Om te beginnen ook vanaf deze plek mijn felicitaties aan collega Walenkamp. Het is altijd mooi als je hier een leraar ziet staan, want die zag ik daar gewoon staan, en dan nota bene een leraar Nederlands — ik ben zelf maar een eenvoudige wiskundeleraar natuurlijk — die dan ook nog Elsschot aanhaalt. Nou, fantastisch. Dat belooft veel voor dit debat.

Voorzitter. Staat u mij ook toe om de minister van harte begroeten vanaf deze plaats. Wij hebben als collega's in de Tweede Kamer zeer goed samengewerkt, onder andere aan dat prachtige regeerakkoord. Ik kijk daar met plezier en trots op terug en ik vind het heel mooi dat zij hier nu in deze rol staat. Je kunt veel zeggen van de VVD, maar dit is gewoon een topkeuze.

Voorzitter. Vandaag behandelen wij de Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs en ik beschouw het als een eer dat ik mede namens de fracties van GroenLinks-PvdA en Volt het woord mag voeren. Nog sterker, zie ik het vooral als een eer en een harde noodzaak en een plicht om namens de vele kinderen te spreken die op dit moment geen onderwijs krijgen. Ik heb mij mijn hele leven mogen inzetten juist voor kinderen voor wie onderwijs en kansen niet vanzelf komen en dat doe ik vandaag opnieuw. Voor alle kinderen is het van het grootste belang dat zij zich kunnen ontwikkelen, dat zij onderwijs krijgen. In het bijzonder geldt dat voor de meest kwetsbare kinderen en dat zijn de kinderen waar deze wet betrekking op heeft. Niet voor niets geeft het Kinderrechtenverdrag hieraan de hoogste prioriteit.

Ik kan mij niet voorstellen dat er in deze Kamer leden zijn die kinderen dat recht zouden willen ontzeggen. Hoe je ook tegen asiel en migratie aankijkt, dit recht van kinderen is onvervreemdbaar. Waar dat recht geschonden wordt, zoals nu voor vele kinderen nieuw hier in Nederland en leerplichtig, waar onderwijs voor hen niet beschikbaar is, daar moet de overheid verantwoordelijkheid nemen en in het bijzonder de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, vanuit haar stelselverantwoordelijkheid. En dat doet zij, met deze wet. Het ware beter geweest als de wet niet nodig was geweest, maar zo is het nu eenmaal niet. We hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

Stel dat je van de ene op de andere dag terechtkomt in een nieuwe, onbekende omgeving, met nieuwe mensen en een taal je niet begrijpt, met beelden op het netvlies die je niet zult vergeten. Dat is de realiteit van duizenden jongeren die per jaar naar Nederland komen. Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, streeft naar het bieden van stabiliteit aan deze kinderen op het gebied van onderwijs, een plek waar ze zich ontwikkelen, waar vriendschappen ontstaan en onze, hun toekomst, pardon, wordt gevormd. Maar daarmee ook de onze, overigens. Kinderen zijn gebaat bij goed onderwijs en naar verwachting zal de toestroom van nieuwkomers vooralsnog verder toenemen en vervolgens altijd fluctueren. Daarom is het des te belangrijker dat wij dit wetsvoorstel nu behandelen.

Voorzitter. Het is de bedoeling dat leerlingen zo kort mogelijk onderwijs volgen in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Het is een zogeheten "ultimum remedium". Er is zelfs een doorstromingstermijn vastgesteld van twee jaar en bij algemene maatregel van bestuur is bepaald dat voor elke leerling binnen zes weken een doorstroomperspectief moet worden opgesteld door het bevoegd gezag. Verwacht de minister dat dit streven in de praktijk haalbaar is, in verband met het tekort aan onderwijspersoneel? Daarnaast is de bedoeling dat tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen alleen worden ingezet in situaties waarin dat nodig is. Mijn vraag is of er een maatstaf bestaat voor situaties waarin dit nodig is en of dit per stad of gebied en landelijk kan verschillen. Ik vraag de minister hierover meer duidelijkheid te geven.

Voorzitter. D66 waardeert de inzet van de regering om het recht op onderwijs te garanderen voor iedereen, ook voor nieuwkomers. Elk kind is anders. Daarom de vraag aan de minister of dit wetsvoorstel beoogt ieder kind ook een passende plek met zo nodig ondersteuning en zorg te geven, met name wanneer de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen van start gaan.

Voorzitter. D66 vindt het belangrijk — de andere fracties namens wie ik hier spreek ook overigens, mag ik hier gerust zeggen — dat de uitvoering van dit wetsvoorstel goed verloopt en dat kinderen niet vaak van school hoeven te wisselen. Ik ben daarom blij te lezen dat het COA zich inzet om het aantal verhuisbewegingen van kinderen te minimaliseren. Mijn vraag is of de minister hierop zal blijven toezien, zeker wanneer er straks mogelijk meer nieuwkomers zijn in Nederland. Mijn vraag is ook of hier een inspanningsverplichting van het COA volstaat. Het is immers de overheid zelf die door de inrichting van het asielstelsel zorgt voor het gezeul met gezinnen, waardoor kwetsbare kinderen telkens weer uit hun vertrouwde sociale omgeving en ook hun schoolomgeving gerukt worden. Dat is slecht voor kinderen, ook psychisch.

Voorzitter. Dat is onaanvaardbaar. Ik wil de minister de toezegging vragen om samen met haar collega's in het kabinet voor het eind van 2023 te komen tot een asielstelsel dat dit soort ongewenste bewegingen tot een minimum beperkt, het absolute minimum. Zo nodig overwegen wij een motie van deze strekking. Is de minister van plan om, naast het doen van een dringende oproep aan gemeenten om geen doelgroepbeperkingen meer op te stellen, een ander middel in te zetten of landelijk beleid in te stellen waardoor deze beperkingen niet meer mogelijk zijn?

Ten slotte, voorzitter. D66 is de regering, de mensen van het COA, de vrijwilligers die zich inzetten voor nieuwkomers en alle mensen in het onderwijs dankbaar dat zij bijna 20.000 jongeren uit Oekraïne een plek hebben gegeven in het onderwijs. Wij hopen dat er zo snel mogelijk voor ieder kind een passende plek is in het onderwijs. Dit wetsvoorstel is een goede stap in deze richting en daarom zullen wij, D66, GroenLinks-PvdA en Volt, voor dit wetsvoorstel stemmen.

Ik dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u, meneer Van Meenen. De heer Van Strien namens de PVV.

De heer Van Strien i (PVV):

Goed onderwijs voor iedereen is een heel sympathiek standpunt. Daar is niets aan af te doen. Het probleem is echter dat wij enorme tekorten hebben op het gebied van onderwijskrachten. Er dreigt nu een nieuwe wet aangenomen te worden die aan dat probleem helemaal niets doet. Dat betekent dus dat het gemiddelde onderwijs in zijn totaliteit gewoon achteruitgaat. Hoe kijkt de heer Van Meenen daar tegenaan?

De heer Van Meenen (D66):

Wat wij hier staan te doen, begint met onze grondrechten. Wij kunnen niet zeggen: het is ingewikkeld … Ik weet er alles van. Er is een lerarentekort, natuurlijk. Sterker nog, ik overweeg zelfs om het zelf voor een heel klein stukje goed te maken door ook maar weer les te gaan geven, maar dat doet er verder niet toe. Het kan echter niet zo zijn dat het probleem van het lerarentekort grondrechten van mensen wegneemt. Wij hebben gewoon met elkaar — dat stellen wij hier vast — de plicht om voor elk kind dat zich in Nederland bevindt, in de leerplichtige leeftijd onderwijs te verzorgen. Daar komt dus nog eens een extra inspanning uit voort om ervoor te zorgen dat er ook voldoende leraren zijn. Mijn partij heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat de salarissen in het basisonderwijs enorm gestegen zijn, waardoor er meer aanmeldingen zijn. We doen daar dus aan alle kanten iets aan, maar je kunt niet, zoals ik de heer Van Strien een beetje beluister, zeggen: het is ingewikkeld, we hebben te weinig leraren, dus laten we dan maar de groepen die tot nu toe buiten de boot vielen nog steeds buiten die boot laten vallen, want anders wordt het nog ingewikkelder. Als hij dat wil, dan vindt hij mij toch op zijn weg.

De heer Van Strien (PVV):

Ik denk niet dat de heer Van Meenen en ik het vandaag eens worden, maar daar gaat het nou niet zozeer om. De vraag is wat deze wet in feite oplost. Je kunt wel praten over grondrechten, en die grondrechten zijn inderdaad aangetast, maar dat wordt in genen dele opgelost met dit wetsvoorstel.

De heer Van Meenen (D66):

Dat vind ik een nogal boude stelling van de heer Van Strien. In de eerste plaats kunnen we dat niet weten, want nu is het zo dat op nogal wat plekken in het land er geen onderwijsvoorzieningen zijn, dus kun je ook niet zeggen: als ze er wel zijn, kunnen deze kinderen er geen gebruik van maken. Ik weet niet waar de heer Van Strien precies op uit is, maar laten we in ieder geval alles in het werk stellen om deze leerlingen onderwijs te bieden. Als schoolbestuur en gemeente zich gezamenlijk inzetten, dan is de ultieme maatregel in deze wet helemaal niet nodig. Maar er gaat wel een signaal van deze wet uit dat daar waar kinderen zijn die op dit moment geen onderwijs krijgen, alles in het werk gesteld moet worden. Dat ontbreekt op dit moment. Ik denk dat er nog heel veel mogelijk is voor deze kinderen dat op dit moment niet gebeurt.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Strien.

De heer Van Strien (PVV):

Ik kom hier in mijn eigen termijn nog wel op terug, voorzitter.

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb ook een vraag aan de heer Van Meenen, met name over de grondrechten. De Raad van State waarschuwt juist: doe je het grondwettelijk wel goed als je deze mogelijkheid biedt aan de regering om via de gemeenten een vrij zwaarwegend middel in te zetten? Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag is de volgende. De perceptie die ik heb en wat ik ook terugkrijg, is dat er enorm veel kinderen opgevangen worden. Dat lukt misschien nog niet overal, maar dat is heel vaak omdat er onmacht is en omdat het niet lukt. Nu ga je met een wet die onmacht proberen te breken. Is dat niet een risico?

De heer Van Meenen (D66):

Deze wet geeft niet alleen een verplichting aan gemeenten respectievelijk schoolbesturen, maar ook aan de overheid zelf — de rijksoverheid en de minister dus — die alles in het werk zal moeten stellen om op die plekken waar dat gewenst is deze faciliteiten tot stand te brengen. Dat is in mijn ogen ook het automatische gevolg van deze wet.

De voorzitter:

De heer Schalk?

De heer Van Meenen (D66):

En misschien toch nog even over dat grondwettelijke en die grondrechten. Het hangt ervan af waar je begint te redeneren. Kijk, ik en de partij van waaruit ik spreek, redeneren vanuit het kind. Dan kun je heel gewichtig gaan doen over de Grondwet — ik begrijp dat wel — en zeggen dat het ingewikkeld is om iets te zeggen tegen schoolbesturen die ook hun rechten en een zelfstandige positie hebben. Maar als je het kind vooropstelt in deze redenering en zegt dat het in Nederland niet zo kan zijn dat een kind dat leerplichtig is, een plicht die wij zelf opleggen, geen onderwijs kan krijgen, dan rust er op ons als overheid een taak. Er is niet voor niets in de wet vastgelegd dat de minister een stelselverantwoordelijkheid heeft. Dan moet je die ook waar kunnen maken, want anders blijft dat een dode letter. Ik begrijp de ingewikkeldheden met de Grondwet heel goed en zeker in deze Kamer moet ik heel voorzichtig zijn met wat ik daar allemaal over zeg, maar daar is geen kind mee geholpen. We moeten nu gewoon het goede doen. Dit is een tijdelijke wet die voortkomt uit de noodzaak dat deze kinderen onderwijs moeten gaan krijgen. Collega Walenkamp heeft net heel mooi verwoord waarom dat nodig is voor kinderen.

De voorzitter:

Nu geef ik het woord aan de heer Schalk.

De heer Van Meenen (D66):

O, dat vind ik wel een beetje jammer.

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Ik zal niet meer op alle punten ingaan die achtereenvolgens nog genoemd werden, maar er is nog één aspect. Als ik de discussie in de Tweede Kamer teruglees, dan zie ik dat de minister die daar destijds het wetsvoorstel heeft verdedigd — dat was minister Dijkgraaf — aangaf dat er 340 gemeenten zijn en dat er misschien 1 gemeente is waar het niet helemaal goed gaat. Moet je daar dan een hele wet voor optuigen? Haal je dit daarvoor overhoop? Waar wij elkaar in kunnen vinden — hier staat ook een oud-onderwijzer — is het belang van kinderen; daar gaat het niet over. Maar we hebben ook te wegen wat dat betekent in de breedte van het staatsrechtelijke gebeuren.

De heer Van Meenen (D66):

Dat begrijp ik, maar ik lees in het advies van de Raad van State, in de berichtgeving van de minister zelf en in de toelichting op de wet dat er, op het moment dat de wet er was, 2.000 kinderen waren die geen onderwijs krijgen. Dat aantal is sindsdien alleen maar gegroeid. Het gaat dus niet over het feit dat er ergens in Nederland een gemeente is waar het ingewikkeld is. Nee, het is op heel veel plekken ingewikkeld. Het is overigens ook heel ingewikkeld dat wij kinderen in ons stelsel voortdurend van plek naar plek verhuizen. Daar heb ik helaas nog geen interrupties over mogen krijgen. In elke fase van de asielketen kom je weer op een andere plek terecht. Dat verhuizen maakt het moeilijk voor gemeenten. Dat alleen al is iets wat je zou moeten voorkomen. Dat maakt het voor gemeenten veel stabieler om definitief een voorziening te treffen. Er staat ons dus nog heel veel te doen om het voor deze kinderen goed te doen. Ik zou willen bestrijden dat dit een heel klein probleem is. Al was het maar één kind, dan zouden we het moeten doen, maar het zijn er duizenden.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Strien namens de PVV.